<< Vorige pagina

02 april 2016

Symposium OvdP over onderwijs NT&C buiten ons taalgebied - een inhoudelijk verslag


Het OvdP-symposium, georganiseerd in Antwerpen op 19 maart 2016, wordt geopend door Presidiumraadslid NT&C Pieter Geertsema met het uitspreken van zijn zorg over de onzekere toekomst van de positie van het onderwijs NT&C in het buitenland. Hij deelt deze zorg met de Taalunie, de Stichting Nederlands Onderwijs Buitenland (NOB) en het Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN). Vertegenwoordigers van genoemde instellingen zijn betrokken bij de opzet van het symposium.

Taal is je kapitaal

 

Dagvoorzitter An De Moor brengt in haar verwelkoming het belang van het promoten van de eigen taal onder de aandacht met een citaat van essayist en hoofdredacteur van Ons Erfdeel Luc de Voldere: de eigen taal is een ruggengraat voor de identiteit van zowel de gemeenschap als het individu. An De Moor memoreert dat de zorg voor de Nederlandse taal net zo belangrijk is als de zorg voor de primaire levensbehoeften, zoals eten en drinken. Als de positie van het standaard Nederlands als taal voor Nederland en Vlaanderen niet wordt verdedigd, dan verschraalt onze cultuur en zal het Nederlands als taal uitsterven. De klok staat in dezen op vijf voor twaalf, aldus De Moor. Zij schetst dat het doel van het symposium is om projecten voor de Orde van den Prince vast te leggen en dit terug te koppelen naar de afdelingen. Standaardnederlands is noodzaak om te communiceren. Ze memoreert professor Ludo Beheyt, lid van de Orde van den Prince, die stelt dat het een illusie is dat jongeren het kunnen stellen zonder vertrouwen in hun eigen taal.
Er wordt in 40 landen Nederlands onderwezen aan 15.000 universitairen en ook nog eens aan 400.000 niet-universitairen. Toch wordt het Nederlands bedreigd, onder meer door het Engels. Maar taal is je kapitaal, aldus An De Moor. Het symposium is dan ook een gat in de markt en het resultaat van een mentaal groeiproces. 

 

Stichting NOB

 

De huidige stand van zaken en de toekomst van het Nederlands onderwijs in het buitenland wordt toegelicht door Karen Peters, directeur-bestuurder van het NOB. De stichting NOB werd opgericht in 1980. Zij ondersteunt, verbindt en vertegenwoordigt sinds haar oprichting het Nederlands onderwijs in het buitenland. Dit gebeurt door te ondersteunen op bestuurlijk en onderwijskundig niveau, besturen te professionaliseren, continuïteit te waarborgen en namens het ministerie het werkgeverschap van de leerkrachten te vertegenwoordigen. Sinds de oprichting is er veel veranderd. Door toenemende mondialisering maken steeds meer Nederlanders gebruik van de verruimde mogelijkheden om te werken en te wonen in het buitenland. Vertrekken naar het buitenland is ook veel minder definitief dan 35 jaar geleden. Van de kinderen die naar het buitenland vertrekken, keert 32% na verloop van tijd terug naar Nederland. Hieruit vloeit het begrip van het migrerende kind voort.

 

Eigen ervaring

 

Zelf heeft Karen Peters met haar gezin tien jaar in het buitenland gewoond. Mede op basis van haar eigen ervaring wijst zij op het belang van moedertaalonderwijs met een eigen culturele identiteit als basis. Kinderen kunnen daarop terugvallen en van daaruit weer verder groeien. Het behoud van de moedertaal heeft ook belangrijke positieve cognitieve effecten op de ontwikkeling van de meertaligheid. Goed Nederlands taal- en cultuuronderwijs biedt Nederlandstalige kinderen en jongeren kansen in een internationale omgeving.

 

14.848 leerlingen

 

De cijfers. Wereldwijd volgen 14.848 leerlingen (kinderen tussen 2 -18 jaar) onderwijs via een bij NOB aangesloten Nederlandse school of partij voor afstandsonderwijs, zet Karen Peters uiteen. In totaal gaat het om 202 scholen in 79 landen. Er is tevens afstandsonderwijs in 120 landen (vooral in de VS, Curacao en Singapore; hierbij 10% Vlaams). Nog eens ruim 1000 Nederlandse kinderen volgen onderwijs op een Europese school. Het NOB onderscheidt drie onderwijsvormen voor zowel primair als voortgezet onderwijs: Nederlandse Taal- en Cultuurscholen (NTC-scholen), volledig Nederlandse scholen en afstandsonderwijs. De leerlingen kunnen worden onderverdeeld in peuter/kleuteronderwijs (5%), primair onderwijs 77% en voortgezet onderwijs 18%. De diversiteit van die scholen is dus heel groot. Sommige scholen integreren dat in dagscholen, maar NOB kiest zelf om Nederlands te integreren in buitenlandse scholen (als kinderen terugkeren kunnen ze aansluiten). NOB heeft daar een model voor ontwikkeld en zo komt het dat in 2016 reeds 68% van de leerlingen Nederlands krijgt in buitenlandse scholen.

 

Ouderpopulatie

 

Er is ook een veranderde ouderpopulatie ontstaan. Mobiliteit neemt wereldwijd toe, dus veel ouders gaan een avontuur aan (1/3 zijn expats, 1/3 neemt eigen initiatief en 1/3 zijn locaal getrouwden, dus gemengde gezinnen: elke groep met andere consequenties). Er is ook een grotere mobiliteit en terugkeer. Verschillende kinderen wonen in meerdere buitenlanden. Tevens dient het NOB rekening te houden met de organisaties in het buitenland. Schoolgrootte en ontwikkelingsfase verschillen sterk, continuïteit is dan ook het grootste probleem. Ouders en overheid investeren, NOB ondersteunt en verbindt en de onderwijsinspectie houdt toezicht op kwaliteit. Goede leerkrachten krijgen, is soms ook een probleem. Kinderen kunnen lid worden van een openbare bibliotheek en scholen kunnen deelnemen aan Koningsspelen. Karen Peeters toont daarna twee filmpjes, één van een schooltje in NY en één in Jakarta om de diversiteit te laten voelen.

 

Subsidie verlaagd

 

De landen met de meeste leerlingen zijn de Verenigde Staten, Singapore en Duitsland. Het NOB krijgt van het ministerie een instellingssubsidie en een subsidie per leerling. Vanaf 2014 is op beide subsidies bezuinigd, waarbij de subsidie per leerling is verlaagd van 400 euro tot een tijdelijke subsidie (tot 2018) van 250 euro per jaar. Als gevolg van deze maatregelen heeft men het lerarenbestand met een derde moeten inkrimpen. Als deze ontwikkeling zich voortzet, dan dreigt de situatie dat een derde van de Nederlandse scholen moet sluiten, dat bij 70% van de scholen een significante daling van het aantal leerlingen zal optreden en dat 98% van de instellingen moet bezuinigen ten koste van de kwaliteit van het onderwijs. Het NOB zoekt de oplossing in sponsering in middelen, geld en diensten en in het verbreden van het aanbod van de scholen door onder meer volwassenenonderwijs en versoepeling van het aannamebeleid. Karen Peter besluit haar lezing door er nogmaals te wijzen op het grote nut van Nederlands onderwijs in het buitenland. “Geen wereldburger zonder moedertaal.”

 

Taalunie

 

Namens de Taalunie geeft Maya Rispens de situatie van het onderwijs Nederlands in Wallonië en de grensgebieden (Noord-Frankrijk en Noord-Rijnland-Westfalen en Niedersachsen in Duitsland). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het NT1 (Nederlands als 1e taal), het NT2 (Nederlands als 2e taal) binnen het Nederlandse taalgebied en het NVT (Nederlands als vreemde taal) buiten het Nederlandse taalgebied. Tot het Nederlandse taalgebied wordt naast Nederland en Vlaanderen ook Suriname gerekend. In het Caribische gebied wordt het Nederlands als vreemde taal aangemerkt.

 

Buurlanden

 

May Rispens gaat vervolgens in op de situatie van het NVT in de buurlanden en de reeds genoemde grensgebieden. Het gaat hier om onderwijs aan 400.000 leerlingen met een inzet van 6000 leerkrachten. Als uitdaging en kansen voor het NVT in de buurlanden en grensgebieden worden door Rispen genoemd: reciprociteit (een wederzijdse en gelijkwaardige uitwisseling van elkaars buurtaal, hetgeen inhoudt dat Duitsers Nederlands leren en omgekeerd), doorlopende leerlingen met de mogelijkheid tot vervolgonderwijs en leren van elkaar in een grenslandencolloquium. Wereldwijd beslaat het NVT 200 instellingen van verschillende vormen van onderwijs in 40 landen, waarbij 15.000 studenten en 700 docenten betrokken zijn. Als kansen voor de toekomst noemt zij: een internationaal alumnibeleid, besparingen, een krachtig docentenplatform en internationalisering.
Resumerend stelt Rispen dat het van belang is om de meerwaarde van het onderwijs Nederlands duidelijk te laten verbeelden en uitdragen door de Nederlandse en de Vlaamse overheid en dat investeren in het Nederlands in de internationale context kansen schept voor het taalgebied.

 

Docentschappen Nederlands

 

Als laatste onderdeel van het ochtendprogramma gaat Henriette Louwerse, docent Nederlands in Engeland aan de universiteit en voorzitter van de Internationale Vereniging van Neerlandistiek, in op de toekomst van docentschappen Nederlands in het buitenland. Zij benoemt het feit dat het onderwijs Nederlands in het buitenland geen vanzelfsprekendheid is en afhankelijk is van de personen die er zitten. Om te overleven dient de positie van het onderwijs Nederlands te worden bevochten. Voorwaarden om te overleven zijn: voldoende aantallen studenten, studenten die voor continuïteit zorgen en het verwerven van een internationale academische status. Dit laatste is problematisch, aangezien universiteiten het publiceren van belangrijke onderzoeksresultaten en het verwerven van onderzoeksgelden vaak een hogere prioriteit geven dan het verzorgen van onderwijs.

 

Meerwaarde

 

Als docent moet je dus een meerwaarde hebben voor die universiteit. De rol van de Neerlandistiek, waarbij oorspronkelijk het accent werd gelegd op het Nederlands onderwijs in het buitenland, dient nu een groter internationaal belang. Een groot deel van de huidige studerenden zal later op internationaal niveau belangrijke posities gaan bekleden. Ze besluit met de stelling dat internationale neerlandistiek altijd een ontmoeting is. Taal is onze spiegel, onze cultuur en zo kan je connecties maken. Nu blijkt dat op die universiteiten de internationale ondersteuning van studenten aan die instellingen per land zeer grote verschillen kent: aan haar universiteit krijgt de universiteit 100 euro per student. Duitsland en Oostenrijk betalen 500 euro per student en Luxemburg 5000 euro.

 

Gebrainstormd


Het middagprogramma bestaat uit twee interactieve sessies, die door het NOB, de Taalunie en IVN worden verzorgd. In het eerste gedeelte van deze middagsessie wordt in groepen gebrainstormd over de kansen in het wereldwijd versterken van de positie van het Nederlands door plaatselijke samenwerkingen te onderzoeken en te stimuleren tussen NOB-scholen, docentschappen van de Taalunie/IVN en de Orde van den Prince. De focus ligt in deze sessie op de vraag hoe we gezamenlijk de maatschappelijke meerwaarde van ons werkveld kunnen versterken. Ook wordt aandacht besteed aan de vragen zoals: op welke plekken zijn er enerzijds Nederlandse scholen en docentschappen Nederlands en anderzijds projecten van de Orde van den Prince en in hoeverre versterken die elkaar en het netwerk? Is het gewenst om andere afdelingen toe te voegen, of organisaties waar slechts één of twee van de drie organisaties zijn? En zo ja : waar ter wereld is dit mogelijk?

 

Kaarten

 

Voor het beantwoorden van deze vraag worden per groep verschillende werelddeelkaarten gebruikt, waarop de locaties van de NOB-scholen, de docentschappen van de Taalunie/IVN en andere projecten van de OvdP zijn weergegeven. Doel is om aan het einde van deze sessie een goed beeld te krijgen van waar de Nederlandse scholen en de buitenlandse docentschappen in de wereld aanwezig zijn en waar de OvdP afdelingen heeft of projecten ondersteunt. Op deze wijze kan door de OvdP worden nagegaan of er mogelijkheden zijn om meer in het netwerk vertegenwoordigd te zijn.

 

Ondersteunen

 

In de tweede interactieve sessie wordt verder ingegaan op de mogelijkheden die er vanuit de Orde van den Prince zijn om NOB-scholen en buitenlandse docentschappen te ondersteunen. De NOB, de Taalunie en IVN geven elk een korte uiteenzetting over waar en welke mogelijke projecten zij in gedachten hebben.

 

De dag werd afgesloten door An De Moor met de conclusies en aanbevelingen uit de interactieve sessies.
Conclusies en aanbevelingen NT&C door An De Moor.
1.  Aanbeveling: Samenwerken van OvdP met Taalunie, met Stichting NOB (Nederlands Onderwijs in het buitenland) en met IVN (internationale Vereniging Neerlandistiek)
2.  Gezamenlijk symposia organiseren; waarom geen internationaal fonds organiseren, waar ook de OvdP mee in kan storten en gebruik kan van maken? Dus: clustering.
3.  Laat we het Nederlands niet te sentimenteel bekijken. Waar kan het ook economisch van belang zijn?
4.  Hoe doen we dat bij de afdelingen van de OvdP in de toekomst? Wat kunnen we doen met onze afdeling? Belangrijk is ook de uitstraling van Nederland en Vlaanderen in het buitenland.
5.  Laten we ‘gesloten muren’ afbreken en verantwoord naar buiten treden. Daarbij dienen we landen als Canada, Australië en de Balkan te zien als groei-entiteiten (Zie kaart van de Taalunie).
6.  Er dient structurele borging te komen en ondersteuning van individuele leden.
7.  Per afdeling een win/win situatie creëren, “good practice” gaten vullen en elke afdeling tot actie manen.
8.  Samenwerking , misschien ook nog met Stichting Vlamingen in de wereld en het ANV.
Tot slot dankt An De Moor Gerard Hof (gewestpresident Brabant-Oost en lid Dagelijks Bestuur), Pieter Geertsma (Presidiumraadslid NT&C), Paul Jacobs (Presidiumraadslid NT&C), Caroline Quaegebeur (secretariaatsmedewerker van de Orde van den Prince) en het voltallige damesteam van de Taalunie, de IVN en het NOB.

 

Durk Meijer, afdeling Twente-Achterhoek
Nicole Hermans, afdeling Den Haag


Reacties



Terug naar overzicht »