<< Vorige pagina

24 november 2016

vak-taal


 

Op 1 september trad Godelieve Laureys aan als President. We zijn inmiddels bijna drie maanden verder. Tijd voor een vraaggesprek.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Waarom heb je gekandideerd voor het presidentschap?

 

Zo gaat dat in de praktijk niet. Je kan niet zelf kandideren, maar je wordt gevraagd door één of meerdere gewesten. Ik ben er best trots op dat ik uiteindelijk door niet minder dan vijf gewesten ben voorgedragen. Toen het mij de eerste keer gevraagd werd, was ik totaal verrast en mijn spontane reactie was: nee. Daarna ben ik er toch over gaan nadenken. Tot ik bedacht dat vrouwen over dat soort vragen altijd veel te veel nadenken… Ik begon mijn beleidsvoornemens te formuleren en vond het gaandeweg een echte uitdaging om te gaan werken aan vernieuwing en versterking van de Orde. Het begon te borrelen van binnen. Er was dus geen lang gerijpt plan om President te worden. Het is allemaal begonnen in februari dit jaar, toen een aantal gewestpresidenten de mening toegedaan was dat ik er de juiste persoon voor zou zijn. Ik denk dat ze dat baseerden op mijn aanpak als gewestpresident van Oost- en Zeeuws-Vlaanderen, op de organisatie van de Algemene Ledendag in Gent vorig jaar en op de manier waarop ik functioneerde in het Presidium. Het groot vertrouwen dat ik van meet af aan voelde, heeft me over de streep gehaald.

 

Wat heb je in het verleden allemaal gedaan binnen de Orde van den Prince?

 

Ik ben sinds 2001 een trouw en actief lid van de afdeling Gent I. Ik was hoogleraar Scandinavistiek aan de universiteit Gent, een druk bezette baan met veel bestuursverantwoordelijkheden. Het was niet mogelijk om daarnaast een bestuursfunctie in de afdeling op te nemen. Eind 2013 werd ik gepolst of ik gewestpresident wilde worden. Dat kwam echt op een gedroomd tijdstip, omdat ik in 2014 met emeritaat zou gaan. De functie van gewestpresident sprak me zeer aan. Na mijn aantreden heb ik alle afdelingen in het gewest bezocht en ik heb ook geprobeerd zoveel mogelijk afdelingen bij de Algemene Ledendag in Gent te betrekken. Het gewestpresidentschap heeft mijn engagement voor de Orde van den Prince erg verdiept en versterkt.

 

Hoe zag je carrière buiten de Orde van den Prince eruit?

 

Ik heb Germaanse talen gestudeerd, met een specialisatie Scandinavische talen. Al voor mijn studies was ik bezig met Zweeds, omdat ik dat een prachtige taal vond. Ik was van kindsbeen af gefascineerd door taal en toen ik ging studeren sprak ik al vloeiend zes talen. Ik heb bewust toegewerkt naar een wetenschappelijke carrière. Na mijn studies in Antwerpen, Gent en Kopenhagen ben ik wetenschappelijk onderzoeker in Lund (Zweden) geworden. Daarna volgde een doctoraat in Gent (1979). Kort daarop werd ik anderhalf jaar gedetacheerd bij de Vlaamse Universitaire Raad, de koepel van Vlaamse universiteiten. Daar heb ik een liefde voor het besturen aan overgehouden. In 1983 ben ik benoemd tot hoogleraar in Groningen en tien jaar later keerde ik terug naar Gent, waar ik ook de leerstoel Scandinavistiek bekleedde. In Gent zat ik bovendien acht jaar in de Raad van Bestuur en was ik vier jaar lid van het Bestuurscollege van de universiteit.

 

Je hebt dus zowel in Nederland als in Vlaanderen gewerkt. Wat is het grootste verschil?

 

Nederland heeft meer een expliciete cultuur, Vlaanderen heeft meer een impliciete cultuur, met alle nuanceringen die je daar natuurlijk bij moet maken. In Nederland moet je eerst zeggen of opschrijven wat je gaat doen, dan volgt een try out, daarna ga je echt aan de slag, waarna er geëvalueerd wordt en dingen vervolgens worden bijgestuurd. In België vat je de dingen op meer pragmatische wijze aan, zoek je het onderweg uit en ga je op grond van de eerste ervaringen opschrijven wat je nu eigenlijk bent gaan doen. Zelf neig ik een beetje meer naar de Nederlandse manier van werken. Daar krijg ik in Vlaanderen soms kritiek op. Maar ik zie ook wel de voordelen van de Vlaamse aanpak.

 

Waarom ben je lid geworden en hoe ging dat?

 

Toen we naar Gent verhuisd waren, werd ik gevraagd door onze nieuwe buurman, die lid was van de afdeling Gent 1. Ik leerde hem kennen aan de schoolpoort, waar ik mijn dochtertje en hij zijn kleindochters kwam afhalen. Mijn tweede peter was een collega-professor aan de Universiteit Gent. Ik wist wel al sinds mijn jeugd af van het bestaan van de Orde van den Prince. Ik had namelijk een oom die lid was van het eerste uur. Ik moet daar wel bij zeggen dat ik een beeld had van de Orde als een vereniging met een hoog prestige, maar de eigenlijke doelstelling bleef voor mij nogal in mysterie gehuld. Voor mij persoonlijk was de belangrijkste drijfveer om lid te worden de Vlaams-Nederlandse verbondenheid. Ik voel me evenzeer thuis in Nederland als in Vlaanderen en ik ben geboeid door de synergiën.

 

En nu ben je President…

 

Ja. Het lijkt wel een voltijdse baan. Sinds mijn aantreden heb ik al een vijftiental afdelingen bezocht, bijna twee per week. Ik ben samen met het Dagelijks Bestuur heel druk geweest met de overdracht van alle bestuurstaken, met de financiën, met de redactieraad, etcetera. We denken na over de website, de PrincEzine en de Nieuwsbrief, maar vooral is er hard gewerkt aan het Beleidsplan 2016-20. Ik vind het ontzettend belangrijk dat het Dagelijks Bestuur als een echte ploeg functioneert. We hebben veel contact buiten de vergaderingen, per telefoon en per mail en we hebben een digitaal platform opgezet. Het klikt echt!

 

Hoe zou je jezelf als President omschrijven?

 

Laat ik die vraag omdraaien. Ik zou graag hebben dat men mij ziet als luisterbereid én doortastend. Allebei. Het Dagelijks Bestuur wil echt werk maken van vernieuwing en het vergroten van de aantrekkingskracht van de Orde van den Prince. Tegelijkertijd moeten we beseffen dat dit alleen maar gaat lukken, als dit echt landt in de organisatie. Daar moeten we alles aan doen. Kijk, het top-down doordrukken van veranderingen is op zich geen kunst. Maar die aanpak levert over het algemeen niet het beste resultaat op. De Orde is en wordt tenslotte wat de leden er van maken.

 

Je bent de tweede vrouwelijke President – wat doet dat met je?

 

Ik vind dat toch wel een aangename gedachte. Het is een goed signaal, zowel naar de vrouwelijke als naar de mannelijke leden. Het laat zien dat het zelfsprekend is dat zowel mannen als vrouwen zich engageren in ons genootschap en bestuurlijke verantwoordelijkheden opnemen. Ik kende Annie Fleerackers [de eerste vrouwelijke President] overigens niet persoonlijk. Na mijn verkiezing heb ik deze zomer nog geïnformeerd of ik haar kon opzoeken, maar dat bleek door haar ziekte al niet meer mogelijk.

 

Je bent nu ruim bijna drie maanden in functie. Hoe bevalt het?

 

Ik ben er zeer gelukkig mee. Ik heb dat ook gezegd tijdens mijn toespraak op de Algemene Ledendag. [Sonja: LINK] Op het laatste moment heb ik die zinsnede nog toegevoegd, omdat precies dat gevoel toen in Den Haag bij mij overheerste. Het betekent ook veel voor mij dat ik altijd kan rekenen op de steun van een loyaal thuisfront. Ik ben gehuwd en heb twee kinderen. Die zijn wel al het huis uit. Ik hoor dat ze aan hun vrienden zeggen: 'Mama is weer goed bezig'. Mijn man is altijd mijn eerste klankbord geweest, dat is ook nu zo.

 

Heb je nog tijd voor andere dingen?

 

Ja, hoor. Zo zit ik nu eenmaal in elkaar. Ik fungeer het beste als ik van alles omhanden heb. 'To do or not to be' is mijn lijfspreuk. Sorry voor het Engels. Ik heb nog enkele opdrachten aan de Universiteit Gent, zowel op het gebied van onderzoek als van beleid. Ik ben ook actief in Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten en zit in nog wat commissies en besturen.

 

Het DB is de afgelopen maanden druk bezig geweest met het opstellen van een groots beleidsplan…

 

Tijdens de zomer heb ik mijn beleidsvoornemens, die ik had opgesteld voor de verkiezing, uitgewerkt tot een concept-beleidsplan. Het is begin september in het Dagelijks Bestuur op hoofdlijnen besproken en vervolgens verder aangevuld en ingevuld, door mij en door de bestuursleden. Eind september is het een eerste maal ter bespreking voorgelegd aan het Presidium en begin november is het stuk uitgebreid behandeld en vastgesteld in het Presidium. Verschillende Gewestpresidenten hebben het in hun bestuur ook al besproken. Inmiddels zijn we zover dat het stuk ook door de Algemene Raad positief is ontvangen en formeel werd bekrachtigd. Nu wil ik zo snel mogelijk een faseringplan opstellen: wat gaan we wanneer aanpakken? Het is namelijk onmogelijk om alles tegelijk te doen.

 

Wat is de kern van het beleidsplan?

 

Inhoudelijk bevat het beleidsplan zeven krachtlijnen: 1. eigentijdse invulling van de idealen van de Orde; 2. (Her)definiëren van onze missie; 3. een positieve doorstart op het gebied van Nederlandse Taal & Cultuur; 4. Nederlands-Vlaamse samenwerking en verbondenheid; 5. rekrutering van nieuwe leden en ledenbinding; 6. bestuurlijke aspecten: DB, gewesten en afdelingen moeten elkaar meer versterken; 7. het verbeteren van de interne en externe communicatie. Dit klinkt allemaal redelijk abstract en ambitieus, maar we willen het heel concreet maken. Het gaat ook over de kern van het functioneren van de Orde van den Prince. Neem nu bijvoorbeeld de verjonging. Om het voortbestaan van de Orde te kunnen garanderen, moeten we nieuwe leden aantrekken. Dat zijn vaak veertigers, soms dertigers. Er bestaan nu afdelingen met een echte generatiekloof tussen de dertigers en de zeventigers. Ik zeg: daar moeten ook vijftigers tussen. Overigens, er gebeurt op het vlak van verjonging en diversificatie echt wel veel. Ik heb als gewestpresident veel nieuwe leden geïnstalleerd. Maar het wiel wordt te vaak opnieuw uitgevonden. De afdelingen en gewesten zouden op dat vlak veel meer van elkaars successen kunnen leren. Net zoals Nederland en Vlaanderen meer van elkaar zouden kunnen en moeten leren. De Orde van den Prince, als netwerk en forum voor Vlaams-Nederlandse samenwerking, zou daar misschien een grotere rol in moeten spelen. Dat is mijn grote droom.

 

De aloude discussie binnen de Orde over het al dan niet naar buiten treden lijkt hiermee definitief beslecht?

 

Het al dan niet naar buiten treden, is terecht een gevoelige zaak. We kunnen als bestuur enerzijds niet namens de leden spreken, want we hebben geen mechanisme om die leden te vragen wat ze ergens van vinden. Anderzijds moeten we wel af en toe een stem laten horen, als het gaat om het belang van culturele samenwerking bijvoorbeeld, of om de waarde van tolerantie. De vraag die je moet stellen is: wat is de grootste ramp? Eén keer iets teveel zeggen of nooit iets zeggen? Voor mij is het antwoord wel duidelijk.

 

In het beleidsplan wordt gesproken over alternatieve vormen van lidmaatschap.

 

Op dit moment hebben we alleen een gewoon lidmaatschap en een seniorenstatuut voor oudere leden, die niet meer elke maand naar de vergadering kunnen of willen. Misschien moeten we meer experimenteren met inlooptrajecten. Potentiële leden kunnen dan een aantal vergaderingen komen en kijken of het iets voor hen is. Daar kun je dan wel een financiële bijdrage voor vragen, maar die zal dan lager zijn dan een volwaardig lidmaatschap. We willen dat concept graag verder uitwerken. Daarbij moeten we ook meenemen of de financiële drempel om lid te worden wel de grootste drempel is. Zo niet, dan moeten we er misschien helemaal niet aan beginnen. Of we doen iets anders. Een steunend lidmaatschap, bijvoorbeeld. Met een voucherachtig systeem, waarbij je bijvoorbeeld drie keer per jaar een activiteit kunt bijwonen. Jongeren zijn tegenwoordig nu eenmaal minder geneigd tot vaste engagementen. Misschien biedt een dergelijke formule op termijn meer garanties.

 

Nieuw zijn ook de klankbordgroepen. Wanneer start de eerste?

 

Bestuurslid Dirk Vanhegen heeft daarover een notitie opgesteld, die onderdeel is van het beleidsplan. Het doel is tijdelijke werkgroepen op te richten, die op een bepaald thema een advies aan het Dagelijks Bestuur en het Presidium formuleren. We maken de klankbordgroepen bewust tijdelijk en beperkt tot één thema. Bij mijn bezoeken aan afdelingen heb ik veel positieve reacties op dit concept gekregen. Ik hoop dat zich dat vertaalt in een enthousiaste en positief-kritische deelname van veel leden aan de eerste twee klankbordgroepen. Die gaan over de aantrekkingskracht van de Orde en over ons rekruteringbeleid.

 

Hoe gaat het kenniscentrum op het secretariaat ingericht worden?

 

Het secretariaat heeft nu al een uitgebreid archief, lijsten met sprekers, bijzondere ervaringen uit afdelingen, alles ligt er. Het is soms wel wat verstoft. We willen daar meer mee. Via de PrincEzine en de website worden succeservaringen van afdelingen en gewesten al gedeeld. Dat is heel goed, maar misschien kan het nog beter. Ik ben zelf geen expert in databeheer of hoe dat zou moeten. Misschien moeten we ervoor zorgen dat een masterstudent er zijn of haar scriptie over schrijft? Los daarvan kunnen we misschien zelf ook wel meer dan er op dit moment gebeurt. De organisatie van de Algemene Ledendag is bijvoorbeeld elk jaar weer een gigantische onderneming. Natuurlijk worden de ervaringen gedeeld en ontstaat er een kennisketen: zo heeft Den Haag geleerd van Gent en heeft Gent geleerd van Ieper en op zijn beurt zal Leuven leren van Den Haag. Maar misschien moeten we alle ervaringen bundelen in een dynamisch draaiboek? Bij elke ALD zullen er dingen anders zijn, maar er zijn ook veel dingen hetzelfde. Als zo'n dynamisch draaiboek er eenmaal ligt, kun je het ook steeds verder verfijnen.

 

 

Het begrip 'ethisch leiderschap' komt meerdere malen in de beleidsnota terug. Hoe gaat het DB dat invullen?

 

Ja, dat is een zware term, hè? We hebben het er bewust in gezet. Ik zie ethisch leiderschap volledig gelinkt aan tolerantia. Het begrip tolerantia heeft nog niets van zijn waarde ingeboet. Het staat tegenover onverdraagzaamheid, die op dit moment in Nederland, Vlaanderen en eigenlijk in heel Europa toeneemt en een probleem is. Ik zou het willen benaderen zoals in de oorspronkelijke missie van de Orde van den Prince: tolerantie uitdragen in het persoonlijk en in het gemeenschapsleven. Het is daarbij niet de bedoeling om het vingertje te heffen of leermeester te spelen. Ik zie het eerder als het aan de kant gaan staan van mensen die serieus begaan zijn met pluralisme, openheid, tolerantie, de participatiesamenleving en de multiculturele samenleving. Misschien gaat dit wat te zwaar overkomen bij sommige leden, maar het stemt tot verder nadenken. Op de Algemene Raad kwam er al een boeiende discussie op gang.

 

Er is de laatste tijd veel te doen geweest rond NT&C.

 

Als je die C van cultuur in de breedste zin van het woord bekijkt, ligt daar bij heel veel afdelingen de nadruk op. Kijk maar naar hun programma's. Ik vind dat het bij de C van cultuur moet gaan om de cultuur van de Lage Landen in een Europees perspectief, niet per se alleen maar onze 'eigen' cultuur. Voor het behoud en de verdere ontwikkeling van het Nederlands moeten we ons blijven inzetten. Onze gemeenschappelijke moedertaal is een gedeelde verantwoordelijkheid van Nederland en Vlaanderen. Ik wil ook pleiten voor een meer sociaal geëngageerde en maatschappelijk relevante aanpak, waarbij aandacht wordt besteed aan taal als sleutel voor identiteit, aan het taalgebruik in de media en in het onderwijs en aan taal als instrument voor de integratie van allochtone medeburgers. Wij zijn het overigens volledig eens met het vorige bestuur dat de gewestpresident een scharnierfunctie moet hebben in onze organisatie, ook op het vlak van NT&C. Terzijde, een goede gewestpresident is niet noodzakelijk iemand die de rol van coördinator NT&C op gewestniveau goed kan opnemen. Die coördinatoren moeten wel inkantelen in het gewestbestuur.

 

Verkeert de Orde in een existentiële crisis?

 

Nee. Voordat ik daarop inga eerst een kanttekening: de beste manier om een existentiële crisis te veroorzaken, is te gaan zeggen dat je erin zit. Maar ik vind ook niet dat het inhoudelijk klopt. De Orde van den Prince wordt wel op demografisch vlak bedreigd. Dat is een realiteit. Om dat het hoofd te kunnen bieden, moeten we onze missie in een eigentijds kader continu bijspijkeren. Blijkbaar zijn we daar met z'n allen nog niet genoeg in geslaagd.

 

Hoe moet de Orde over vier jaar veranderd zijn?

 

Naar ik hoop, is de Orde van den Prince er over vier jaar florissant aan toe. Ik weet dat we er hard voor moeten werken om dat te realiseren. Het Dagelijks Bestuur is erg gemotiveerd om er iets van te maken. Ik zal er alles aan doen om het momentum op dat vlak vast te houden. En dan hoop ik dat we iedereen kunnen overtuigen met ons verhaal. Alleen samen kunnen we de bakens verzetten.


 


Reacties



Terug naar overzicht »